Aloe / Mon Plaisir |
De aloeplant wordt al sinds midden 1800 op Aruba verbouwd. Het klimaat en de droge grond lenen zich bij uitstek voor de aloeteelt. De plant doet het hier heel goed: de Arubaanse aloe heeft een aloenegehalte van 22 %, terwijl het gehalte van de aloe in de rest van de wereld ten hoogste 15% bevat.
De grootste bloei van de aloe-cultuur maakte Aruba door onder gezaghebber Jan Helenus Ferguson (1866-1871). De weg door de aloevelden vanuit de stad werd dan ook naar hem genoemd. In de 19e eeuw werd ook een aloeplantage aangelegd in Socotoro; Socotoro is vermoedelijk vernoemd naar het eiland Sokotra of Socotora, destijds een Brits eiland in de Indische Oceaan voor de kust van Yemen. Dat eiland ligt op dezelfde lengtegraad als Aruba en daar wordt ook aloe verbouwd. De legende wil dat Alexander de Grote op aanraden van Aristoteles dit eiland veroverde voor de aloe die hij gebruikte om de wonden van zijn soldaten te genezen. Op de aloeplantage Mon Plaisir van de Fransman Louis Bazin verrees begin 1900 een voor die tijd moderne stoomkookinrichting.
De geschiedenis van de woonwijk MON PLAISIR
Geschreven door Jan Meelis
In 1815 nam het Koninklijk Opperbestuur het bewind van de Engelsen tijdens de periode van 1807-1815 over en werd Aruba als zuiver domeingrond aangemerkt. De inwoners in 1816 bedroeg op Aruba in totaal 1732, waarvan 336 slaven en 564 indianen. Aangezien deze bevolking hoofdzakelijk van veeteelt leefde werd door de Overheid toegestaan om de domeingronden te gebruiken om aldaar vee te houden. Het Opperbestuur stimuleerde de inwoners ook om meer aan landbouw te gaan doen om hiermede in eigen onderhoud te kunnen voorzien. Meestentijds hielpen opgeschoten jongens de familie als herder van hun kudde schapen. Zo kon het gebeuren dat omstreeks maart 1824 de 12 jarige schapenhoeder Willem Rasmijn op de plaats Lagabai bij Rooi Fluit goud vond en kort daarna een indiaans meisje bij de drinkplaats voor vee te Daimari eveneens een stuk goud vond. Toen dit in Oranjestad bekend werd brak een stormloop van goudzoekers los. De werkloze landarbeiders voorop, gevolgd door menig matroos die snel afmonsterde en andere burgers die hun geluk gingen beproeven. Niet iedereen had geluk maar een van de vele goudzoekers kwam van Frankrijk naar Aruba en had zelfs heel veel geluk. Deze fortuinlijke man heette Louis Bazin, geboren in Landerneau, Bretagne op 26 juli 1793, vond een vermogen aan goud en zijn huwelijksgeluk op Aruba door met een Arubaanse vrouw te trouwen. Hij trouwde op 31 oktober 1838 op zijn 45ste levensjaar met het bijna negentien jarige Arubaanse meisje Regina Jacomina Croes, geboren op 10 december 1819. Haar ouders waren Lourens en Magdalena Croes-Specht en behoorden bij de elite van Aruba. Vader Lourens was onderdirecteur van de goudmijnen en haar moeder was de dochter van Commandeur van Aruba Borchard Specht. In datzelfde jaar 1838 verwierf Louis Bazin op 10 februari door een akte van vergunning No 92 een zeer grote oppervlakte aan pachtgrond ten behoeve van aloe-teelt op Aruba. De aloe-industrie was toentertijd een duurzaam gouvernements-project van Commandeur Gravenhorst hetwelk in 1836 werd geintroduceerd op de Benedenwindse Eilanden. De Fransman en grootgrondbezitter Louis Bazin noemde zijn aloe-plantage `Mon Plaisir` zijnde een lap grond van ruim 50 hectaren. Deze nieuwe plantage grensde aan de oudere plantage `Sividivi` zijnde het huidige terrein waarop de tehuizen van de Stg. Algemene Bejaardenzorg Aruba afgekort SABA gevestigd zijn. Van daar liep plantage `Mon Plaisir` naar de zuidelijke kust en had een breedte vanaf de Adriaan Lacle Blvd tot de Fergusonstraat. Op de plantage waren twee kunstmatige meren ontstaan door afdamming. Een groot meer waarop de huidige bibliotheek is gebouwd en een kleinere in de buurt waar later de Vondellaan werd geprojecteerd. Plantage Mon Plaisir werd op Aruba de meest succesvolle aloe-nijverheid en kreeg ter bezichtiging veel buitenlands bezoek. De werkzaamheden werden hoofdzakelijk verricht door slaven. Het jaarlijkse werkschema voor aloe-teelt loopt voor de oogst van harssap van maart tot juni en het uitplanten voor de grote regentijd van juni tot augustus. Na het indampen van het harssap in open koperen potten van ca. 200 liter was het aloe-product klaar voor export voor vooral de geneeskundige en cosmetische industrie in USA en Europa. Aloe-industrie op Aruba was toentertijd een vuil en zwaar lichamelijk werk met een schraal loon voor haar seizoen-arbeiders. Aruba werd een van de grootste aloeproducenten van de wereld wegens de goede kwaliteit aloe. Destijds was een goede lichaamverzorging wegens watergebrek in het droge jaargetijde bijna onmogelijk als de inhoud van de regenbak aan huis bijna leeg was en het restant water alleen moest dienen voor koken en drinkwater. Dikwijls was wegens de onregelmatige zeevaart van vrachtschepen een schaarste aan levensmiddelen en medicijnen om zieke mensen te redden. Hoogbejaarde inwoners waren door deze moeilijke levenswijze toentertijd zeldzaam op Aruba. Louis Bazin werd niet bejaard en stierf kinderloos op zestigjarige leeftijd op 26 augustus 1853. De weduwe Regina J. Bazin-Croes hertrouwde op 23 augustus 1854 met Don (Jonkheer) Pedro Joseph Frigerio. Pedro J. Frigerio was geboren op 18 juni 1823 in Lombardia in Italie als telg uit een oeroud adellijke geslacht uit de 12de eeuw. In 1854 kwam hij als eerste van deze adellijke familie naar Aruba. Hij hielp Regina mee als planter en werd tevens een handelaar in goud en een van de vele slaveneigenaren op Aruba. Het huwelijk werd gezegend met drie kinderen, te weten Magdalena Guiseppina 30-06-1857, Victorio Francesco 22-09-1858 en Angiolina Clotilde 12-08-1860. Door de afschaffing der slavernij onder het bewind van koning Willem III kregen ook op Aruba op 1 juli 1863 onze slaven de vrijheid. Voor de Ned. Antilliaanse eilanden tekende gouverneur J.D. Crol het P.B. N◦ A-1863 N? 26 voor de vrijheid van 11.654 slaven. Opgesomd: Aruba 480, Bonaire 758, Curacao 6.751 en de Bovenwinden 3.665. Deze 480 slaven van Aruba bestonden uit werkzame mannen en vrouwen en niet werkzame bejaarden en kinderen en bedroegen samen destijds ruim 20% van de Arubaanse burgerij. Van de ongeveer 82 slaveneigenaren op Aruba had de heer P. Frigerio 27 slaven werken op de plantage Mon Plaisir en een slaaf te Rooi Taki en een andere slaaf te Nune. Vergeleken met elders op de wereld was de slavernij op Aruba mild te noemen, immers na de afschaffing der slavernij bleven de meeste ex-slaven onverplicht bij hun eigen ex-slaveneigenaar in loondienst doorwerken. Na de emancipatie van de slaven in 1863 besloot Don Pedro Frigerio samen met zijn vrouw en kinderen terug te keren naar zijn geboorteland Italie, maar stierf helaas onderweg in Venezuela op 30 september 1863 te Yaritagua. Aangezien de overledene een vrijmetselaar was werd hij met behulp van de vrijmetselarij aldaar begraven. Regina keerde na de begrafenis van haar echtgenoot als voor de tweede maal zijnde weduwe met haar jonge kinderen terug naar haar Mon Plaisir op Aruba. De schatrijke weduwe heeft aldaar haar jeugdige kinderen als goede burgers opgevoed en naast haar zware taak van plantage-houdster haar geloof van Herv. Protestant overgedragen aan haar nakomelingen. Al haar drie kinderen bleven na hun trouwen woonachtig op plantage Mon Plaisir en genoot Regina als oma van haar negentien kleinkinderen en stierf op de leeftijd van bijna 78 jaar op 19 november 1897. Haar oudste dochter Magdalena werd moeder van twee zonen en twee dochters en werd op een maand na 49 jaar oud en overleed op 16 mei 1906. Haar zoon en stamhouder Victorio kreeg zelfs acht nakomelingen: vier jongens en vier meisjes. Victorio stierf op 82 jarige leeftijd d.d. 30 mei 1941. Haar jongste dochter Angiolina kreeg in haar huwelijk zeven kinderen: maar een dochter en zes zonen. Angiolina werd bijna 80 jaar oud en ging dood op 12 juli 1940. Toen in 1928 op Aruba twee olie-industrieen zich vestigden was door de grote vraag naar lokale arbeiders meteen de Arubaanse werkeloosheid opgelost. Aangezien de olie-arbeiders met een vaste dienstbetrekking meer verdienden dan de landbouw-werkers waren de grote aloe-plantages evenals de plantages van cochenilleteelt als grondstof voor de verfindustrie door deze hogere loonkosten niet meer winstgevend. Alleen de kleinere plantages konden zich handhaven als het werk aldaar door eigen familie-leden goedkoop werd verricht. Na jarenlang onderhandelen met diverse grond- eigenaren over de aankoopprijs van grond, die op de geprojecteerde wegen lagen, kon de Overheid in de jaren vijftig van de vorige eeuw eindelijk het zuidelijk deel van de vervallen plantage Mon Plaisir verkavelen en aldaar een mooie woonwijk realiseren. Door naamgeving aan een van de wegen (Bazinstraat) heeft de Overheid een brok Arubaanse geschiedenis van de 18de eeuw vastgelegd. Als erfenis liet Louis Bazin voor Aruba een mooie naamgeving voor een chique woonwijk met riante woningen als herinnering na, die verband hield met een stuk Arubaanse historie van slavernij, aloe en goud.
|
Volgende > |
---|